Interview met Kees van de Ven


“Ik tekende voor mijn gevoel steeds weer stilte, in welke vorm dan ook.”

Het eerste beeld dat bij me opkomt als ik aan Celleno denk, is de betoverende mist waarin het landschap op een van de eerste ochtenden was gehuld. Roomwitte wolken, laag in alle dalen en kloven, deinend als een zachte zee, en net daarboven uit de rafelranden van de heuvels. Een inspirerend beeld, grafisch, zwartwit, verstild. Een tijdloze verwijzing naar het schilderij ‘Der Wanderer über dem Nebelmeer’ van Casper David Friedrich.

Eenmaal neergestreken in Casa Amenta Maria werd ik vooral getroffen door de stilte. Geen doodse stilte, maar een levende, vol kleine geluiden: de bellen van schapen beneden in het dal, kwetterende vogels, een hond die blaft, het ruisen van de wind, een tractor in de verte, af en toe een stem. Geluiden die horen bij de plek. Geluiden die de stilte tastbaar maken.

In 2018, het jaar dat ik in Celleno was, werd ik 70. Ik had in de jaren ervoor het roer een paar keer drastisch omgegooid. Ik was gestopt met mijn baan bij de televisie en had me volledig gestort op het maken van beelden van ijzer. In die kunstvorm had ik in de loop van de jaren een eigen, grafische stijl ontwikkeld: ‘tekenen met ijzer’. Na een paar jaar besloot ik om ook dat achter me te laten en letterlijk te gaan tekenen. Ik verruilde mijn werkplaats op Schouwen-Duiveland voor een atelier in Middelburg, kocht papier en houtskool en ging aan de slag. Hard werken om de techniek onder de knie te krijgen en om ook op papier een eigen stijl te ontwikkelen. Confronterend was het, maar op een intrigerende manier. Ik tekende niet naar de werkelijkheid, de buitenwereld, maar probeerde in elke tekening vat te krijgen op de wereld vanbinnen, op wat in mij als wezenlijk boven kwam. En in vrijwel elke tekening bleek ik uit te komen bij één fenomeen: stilte. Ik tekende voor mijn gevoel steeds weer stilte, in welke vorm dan ook.

Het verblijf in Casa Amenta Maria kwam op een mooi moment. Ik wilde de tijd nemen om uit te zoeken waarom stilte zo bepalend bleek voor mijn persoon en mijn werk. Ik hoopte vat te krijgen op het proces dat steeds in dezelfde richting leidde. En ik hoopte stappen te kunnen zetten in de ontwikkeling van een eigen stijl van tekenen, een eigen beeldtaal.

Ik nam stapels literatuur mee, mappen vol aantekeningen die ik de laatste jaren had gemaakt, een hoofd vol ideeën om uit te werken. En natuurlijk papier en houtskool. En toen ik me had geïnstalleerd in Casa Amenta Maria, gebeurde er … niets. Ik wist niet waar te beginnen. Ik las, maar het drong niet echt door. Ik schreef, maar vond geen richting. Ik tekende, maar er kwam geen doorbraak.

Ik liet na weken van zwoegen en vertwijfeling alle bedachte voornemens los, ik gaf ik me over aan de plek waar ik terechtgekomen was, aan het uitzicht op een ruig landschap vol dalen, hellingen en beekjes. Aan het leven zonder klok, zonder radio, televisie en nauwelijks internet. Aan de stilte en het ritme van de natuur en het licht.

Vanaf dat moment lukte het steeds beter om te leven met het ogenblik. Wandelen in het landschap dat ons uitzicht was, distels wieden rond het huis, hout verzamelen voor de kachel, alle tijd nemen om samen te koken en te eten, luisteren naar de cantaten van Bach.

Ik begon een wolkendagboek bij te houden. Ik tekende elke dag de wolken die ik zag en noteerde daarbij gedachten die zich aandienden. Het is vooral een boek geworden over mijn beleving van stilte en tijd.

’19.3.2018: Een stilte waarin niets gebeurt dan langzaam wijkend licht, een hond die roept, een uil die lacht, weemoedig zingen van de wind. Een stilte waarin alles gebeurt.’

’17.4.2018: Mijn hartslag die zich gaandeweg aanpast aan het ritme van het landschap, de beweging van wolken en licht, aan de tijd zonder tijd.’

Leven in de stilte van dit Italiaanse platteland werd leven in een tijd zonder tijd, waarin het ene moment zonder begrenzing voortvloeit uit het andere, en waarin elk moment de stroom van het voorgaande je meeneemt naar wat komen gaat. Ik werd me er steeds meer van bewust dat het in wezen niet gaat om de tijd die je hébt, maar de tijd die je bént: alle ervaringen die in je liggen opgeslagen. Dat is het reservoir waaruit nieuwe ideeën kunnen ontstaan.

Met dit besef leefde en werkte ik natuurlijk al langer, maar niet zo expliciet. In Celleno diende het zich onontkoombaar aan. Het is het meest waardevolle geschenk van mijn verblijf daar als Artist in Residence. Het heeft me toen en later in mijn atelier de rust gegeven om te laten gebeuren wat komt, om niet vooropgezet te creëren maar in alle vrijheid en intuïtief nieuwe beelden en technieken te laten ontstaan.

Maanden later heeft het geleid tot een wezenlijke verandering in mijn werk. Ik begon te experimenteren met de combinatie van houtskool en ijzerroest. Het ontwikkelde zich tot een onderzoek naar de grenzen van materiaal en verbeelding. Een onderzoek waar ik nu, in 2020, nog steeds middenin zit. Ik bewerk het papier met ruwe ijzerroest, laag over laag, soms samen met houtskool. Zo ontstaan zachte, intense, tintelende beelden in alle gradaties van geel, oranje, rood, bruin en zwart. Het is een uiterst geconcentreerde manier van werken, introspectief en meditatief, om het meest kwetsbare te verbeelden: innerlijke vrijheid, twijfel, stilte.

De eerste bewoner van Celleno die zich liet zien in de stilte, was Egidio, buurman en schaapherder. De eerste ochtend om kwart over acht verscheen hij met zijn kudde in de wei onder ons slaapkamerraam. Met een enkel woord en gebaar stuurde hij de schapen het dal in, de beek over, waar de honden de leiding overnamen tot het eind van de middag. Dan kwam de kudde als vanzelf weer naast het huis opdagen. Het was onze kennismaking met de dagelijkse routine in en rond Celleno.

In het dorp zelf kwamen we vooral voor de kleine, dagelijkse boodschappen. Alles was er: bakker, slager, drogist, kruidenier, minisupermarkt, tankstation. Druk was het er nooit. Kleine bedrijfjes met een beperkte klantenkring. Zoals vaak op het eenvoudige, vergrijzende platteland, ver van de stad en de grote toeristenstromen, moet het ook hier voor veel kleine zelfstandigen een zorgelijk bestaan zijn. Dat lieten ze zelden zien. Integendeel, iedereen was uiterst vriendelijk en behulpzaam. Probleem was natuurlijk de taal. Wij spreken maar een half woordje Italiaans. Maar met handen en voeten en een glimlach verstonden we elkaar aardig.

Uitzondering was het café San Rocco, in het oudste deel van het dorp, vlakbij het kasteel. Andrea, de eigenaar, sprak goed Engels. Hij had een universitaire studie achter de rug. Maar om aan een baan te komen, moet je in Italië kennelijk meer hebben dan een goed stel hersens. Kruiwagens zijn belangrijk, contacten in de juiste kringen, een familie met geld en macht. Reden waarom veel jongeren na hun studie vertrekken naar het buitenland om daar een bestaan op te bouwen. Andrea bleef, nam het café over, en maakte er een plezierige en goed lopende zaak van, met een paar leeftijdsgenoten achter de toog en zijn moeder in de keuken. Voor ons werd San Rocco al snel een belangrijke plek, voor koffie, een glaasje, en vooral voor vragen die we in ons beperkte Italiaans elders moeilijk duidelijk konden maken.

We hebben er een hilarische avond beleefd. We schreven in voor het speciale menu op paaszaterdag. Toen we rond acht uur binnenstapten, waren we de eerste gasten. De televisie stond aan, sport. Tegen de tijd dat het voorgerecht op tafel kwam, werd het snel gezellig druk. Wat heet, binnen de kortste keren zat het café stampvol. Vooral jongeren, klaar met het werk in de steden in de buurt, terug in het dorp voor het paasweekend. Zij kwamen niet voor het eten, maar voor het voetbal, live Juventus tegen Milan. Iedereen leefde luidkeels mee, favoriet Milan aanmoedigend, maar Juve won. Drama op het veld én in het café. Maar vooral heel veel lachen! En wij heerlijk aan het eten!

Als voorbereiding op ons verblijf in Celleno, hadden we ons verdiept in de geschiedenis en cultuur van de Etrusken. De eerste stad die we bezochten met een Etruskisch verleden, was Orvieto, gebouwd boven op een tufstenen plateau, zoals veel steden en dorpen in dit deel van Italië. In het archeologische museum Palazzo Faina bewonderden we de opgegraven schatten van de Etrusken. Tegenover dat museum staat de wereldberoemde kathedraal, de Duomo. Ze is het toonbeeld van de middeleeuwse pracht en praal van het Italië dat door de katholieke kerk en de pausen werd geregeerd. Tegen het schip van de kerk in Romaanse stijl, werd een gotische voorgevel gebouwd, die zo uitbundig is aangekleed met beelden en mozaïeken dat je alleen al daarop dagen, zo niet een leven lang zou kunnen studeren.

Getroffen werd ik vooral door de vier enorme fresco’s in de kerk die het laatste oordeel verbeelden. Meesterwerk van de Toscaanse schilder Luca Signorelli, bijgestaan door onder anderen Fra Angelico. Prachtig en gruwelijk tegelijk. Christus die het laatste oordeel velt, waarna de uitverkorenen door engelen naar het paradijs worden geleid en de verdoemden zonder pardon worden verjaagd naar de hel. Of de wederopstanding van de doden, die letterlijk uit de aarde komen gekropen waarin ze waren begraven.

Na Orvieto hebben we ook andere plaatsen bezocht waar de rijkdom van het Etruskisch verleden is te bewonderen. De necropolis van Cerveteri, een ‘stad’ met straten en pleinen rond enorme koepelvormige graftomben. De dodenstad van Tarquinia, volledig onder de grond gebouwd, met prachtig beschilderde grafkelders die een tipje van de sluier oplichten van het leven van de Etruskische gegoede burgerij. En Tuscania, Etruskische stad bij uitstek. We zagen sarcofagen met daarop beelden van vrouwen in vol ornaat. Het zegt waarschijnlijk iets over de ‘geëmancipeerde’ positie van vrouwen binnen de heersende klasse van de Etruskische samenleving. Rond Tuscania zijn kennelijk zoveel sarcofagen gevonden, dat een deel ervan achteloos op de stadsmuren is neergezet en tegen de gevel van de kerk van San Pietro. Aan die gevel ook een marmeren plaquette met het gedicht ‘Tuscania muta’ van Luigi Pasquarelli, ‘Tuscania is verstomd’. Hij schreef het na de aardbeving die de stad trof in 1971 en die tientallen inwoners het leven kostte. ‘Nel sole velate’, zo begint het gedicht, ‘Onder de versluierde zon’.

Voordat we begonnen als Artist in Residence, hadden we in Zeeland afspraken gemaakt om de resultaten ervan te exposeren in Panorama Walcheren in Vlissingen. In september openden we er de tentoonstelling ‘stilte, tijd’. Met de ‘woordbeelden’ van Hetty, op papier en in ijzerdraad. Met houtskooltekeningen van mij en pagina’s uit het ‘wolkendagboek’. En met foto’s van ons werk dat in Casa Amenta Maria is achtergebleven. Voor een groot deel zullen het ook de werken zijn die ik tijdens Incontro 2020 zal laten zien. Maar ik wil ook ruimte houden om nieuw werk te tonen.

Onze openingstoespraak van de expositie in Vlissingen eindigde met de zin: De werken op deze tentoonstelling “konden ontstaan in de luxe van het leven in de stilte van het Italiaanse platteland, een luxe die welbeschouwd geen overdaad was maar onontbeerlijk om onze verwondering en verbeelding een kans te geven.”

Als ik de inwoners van Celleno iets zou willen laten zien, of hen iets zou willen zeggen, dan is het dit. De stilte van het weidse, ruige landschap van hun wereld, is een rijkdom die niet in geld is uit te drukken. Een bron van tijdloze vrijheid en inspiratie, kostbaar als het leven zelf. Een plek onder de wolken die je om zijn rust en eenvoud aanzet tot bezinning. Zoals ik schreef in mijn wolkendagboek: ‘8.4.2018: Wolken die met je afdalen in de tijd die je was, de tijd die je bent, continuüm waarin alles besloten ligt: herkomst, herinnering, geluk, weemoed, verlangen.’

%d bloggers like this: